Het Bijbelboek Amos behoort binnen het Oude Testament tot de zogenaamde 'twaalf kleine profeten'. Deze twaalf geschriften behoren op hun beurt tot de nevi'im aharonim of 'late profeten'. Het boek Amos is een kort Bijbelboek; het telt slechts negen hoofdstukken. Inhoudelijk handelt het over de profeet Amos, aan wie het boek zijn titel te danken heeft. Hij is een boer uit Juda die evenwel door God geroepen wordt om in Israël te gaan profeteren. De inwoners van het noordelijke koninkrijk Israël hebben niet veel op met mensen uit het zuidelijk koninkrijk Juda, en al helemaal niet als ze hen komen wijzen op de verloedering in de manier waarop zij God eren. Het draait dus onherroepelijk uit op conflict. Amos neemt ook nog eens geen blad voor de mond: hij drukt zich op boerse wijze uit, in krachtige termen en beelden. Een terugkerend motiefis 'de dag van de HEER' waarop er duisternis over het land zal vallen.
Naamgeving
Het Bijbelboek Amos is vernoemd naar de profeet die erin optreedt. Zijn naam betekent in het Hebreeuws ‘geboren’ of ‘een last’. Het boek behoudt dezelfde naam in alle relevante vertalingen. Met betrekking tot de naam van de profeet is slechts nog op te merken dat de vader van de profeet Jesaja volgens II Koningen 19:20 ook Amos heet. Het betreft hier in het Hebreeuws echter een andere spelwijze, dus van enige verwarring tussen de profeet en de vader van Jesaja is geen sprake.
Auteurschap en datering
Over het auteurschap is, zoals bij de meeste boeken van het Oude Testament, vrijwel niets met zekerheid te zeggen. Traditioneel gezien wordt het boek toegeschreven aan de hand van de profeet zelf. Over de tijd van totstandkoming is meer te zeggen: er lijkt een consensus te bestaan dat Amos zijn boodschap uitsprak omstreeks 750 voor Christus. Als we er gemakshalve vanuit gaan dat de traditie omtrent het auteurschap op waarheid berust, dan zou het boek dus rond dezelfde tijd, halverwege de achtste eeuw voor Christus, tot stand moeten zijn gekomen.
Plaats binnen het Oude Testament
Het Bijbelboek Amos behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie worden aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Amos behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Amos is de derde van de kleine profeten: het boek volgt op het Bijbelboek Joël en wordt gevolgd door het boek Obadja.
Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het boek Amos de derde van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.
Structuur en verhaalelementen
DEEL I WOORDEN VAN DE PROFEET
1:1-2 | Inleiding Inhoud: introductie van Amos en van het machtige woord van JHWH |
1:3-2:16 | Acht gerichtsspreuken Inhoud: gericht tegen de volken èn als climax ook tegen Israël |
3:1-15 | Het vonnis over de dreigende interventie van JHWH jegens Israël Terminologie uit een rechtszaak: de introductie van het vonnis (1-2), oproep van getuigen (9-12) en rol van de getuigen (13-15) |
4:1-6:14 | De misstanden toegespitst: over valse en oprechte religie Inhoud: wat is heilig? Offers en weelde of de zoektocht naar recht? |
DEEL II VERTELD VANUIT DE PROFEET ALS IK-FIGUUR
7:1-9:6 | Vijf visioenen, het Bethel-incident en twee orakels Inhoud: twee plagen over Israël, twee symbolen dat de maat vol is en ten slotte verwoesting van de tempel |
9:7-15 | Twee slotpassages De harde aanpak van het volk (7-10) en een belofte van heil (11-15) |
[Bovenstaande structuur van het Bijbelboek Amos is afkomstig uit Richtsje Abma, 'Hosea en Amos', in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Zoetermeer/Kapellen 2005, 263-278.]
[De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair: Opbouw en gedachtegang van de bijbelse geschriften en hun onderlinge relaties, Zoetermeer/Kapellen 2005.]
Volgens Joël is de HEER een toevlucht voor zijn volk en belooft Hij bescherming voor de andere volken. Het kwaad dat die volken Juda berokkend hebben zal worden gewroken. Ook Amos verkondigt dat het kwaad dat de volken hebben gedaan niet onbestraft zal blijven. Verrassend genoeg scheert Hij daarbij Juda en Israël over diezelfde kam (Am.2:4-16). Er is geen sprake meer van onderscheid met andere volken. Als reden daarvoor wordt in Amos 4 genoemd dat het volk zich niet bekeerd tot de HEER; ook niet na droogte en de komst van ‘kaalvreters’ (Am.4:6-9). Dat herinnert aan de door Joël in het eerste hoofdstuk van zijn boek beschreven rampen. Juist de bewoners van Sion moeten beducht zijn voor de in 5:18-20 genoemde ‘dag van de HEER’. Israël is de HEER niet meer of minder waard dan de andere volken (9:7-8). Toch eindigt Amos met een hoopvol visioen voor Israël: ‘Op die dag herstel Ik de bouwvallige hut van David’. De profeet schildert een mooie toekomst. Net als de vorige passage wordt deze ingeleid met een tijdsaanduiding die herinnert aan de ‘dag van de HEER’: ‘Zie de dagen komen’. Wat volgt is een beschrijving van vruchtbaar land die doet denken aan het slot van Hosea en aan het slot van Joël. Zo is Amos 7:13b te lezen als variant op Joël 4:18.Joël profeteert: ‘op die dag zal het gebeuren dat de bergen van druivennat druipen, dat de heuvels stromen va melk’. Bij Amos lezen we: ‘Zie,de dagen komen (…) de bergen zullen stromen van de most en alle heuvels zullen ervan druipen’. Ook wordt er weer onderscheid gemaakt tussen Israël en de volken: ‘Wat is overgebleven van Edom en van al de volken waarover mijn naam is uitgeroepen, nemen zij in bezit’ (Am.9:12). Van alle volken wordt dus juist Edom bij name genoemd. Aan het slot van Joël werd Edom nog vergezeld door Egypte. Nu staat er dus die ene naam. Binnen het geheel van de twaalf profeten is het geen toeval dat juist nu een strafaankondiging tegen Edom volgt in het boek Obadja.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Archibald van Wieringen.