Het geestelijk leven in dit klooster bevindt zich in die tijd echter op een dieptepunt. Anna Katharina wordt door haar zusters behandeld als een soort dienstmeid en in 1809, tijdens de sociale en maatschappelijke onrust ten gevolge van de Napoleontische oorlogen, wordt een deel van het klooster als ‘gekkenhuis’ - zoals toentertijd de psychiatrische instellingen in Duitsland werden genoemd - ingericht. Anna Katharina voelt zich in dit klooster door haar medezusters met scheve ogen bekeken vanwege haar extases, visioenen en haar zwakke gezondheid. In 1811 volgt, onder politieke druk, de opheffing van het klooster. Anna Katharina verlaat het klooster als laatste van de zusters en zal haar verdere leven blijven leven als een kloosterlinge. Ze treedt vervolgens als huishoudster in dienst bij de Franse pater Abbé Lambert, met wie ze samen een woning betrekt bij een weduwe in Dülmen. Hier werkt zij tot 1813, wanneer zij ernstig ziek en bedlegerig wordt. De laatste twaalf jaar van haar leven worden gekenmerkt door ziekte, verlamming en zware ondervoeding. In deze periode krijgt Anna Katharina vele visioenen en vertoont ze de stigmata van Christus.
Al op jonge leeftijd bad en mediteerde ze vaak urenlang. Ze voerde dan gesprekken met Jezus en had visioenen van de Heilige Drie-eenheid, het vagevuur en de teloorgang van de Kerk. Haar bijzondere devotie betrof het zogenaamde Coesfelder Kruis, een crucifix met de lijdende Christus. Ze toonde zich ten diepste begaan met het lijden van zieken en armen en velen van hen kwamen bij haar voor steun, troost, adviezen en voorbeden. Anna Katharina bad onophoudelijk voor de zielen in het vagevuur die zij in haar visioenen zag. In 1812 begon zij op haar lichaam de stigmata, de wonden van de gekruisigde Jezus, te vertonen. Eerst verscheen er op haar borst een dubbel kruis, dat veel gelijkenis vertoonde met het Coesfelder Kruis. Vervolgens verschenen er wonden op voorhoofd, handen, voeten en in de zij. Deze wonderlijke zaken trokken vele nieuwsgierige en vrome mensen afkomstig uit de wijde omgeving en uit alle kringen van kerk en samenleving naar Dülmen. Sceptici verdachten Emmerick van bedrog en hysterie. Al snel werd een onderzoek naar het waarheidsgehalte van de stigmata ingesteld door een bisschoppelijke commissie onder leiding van de vicaris-generaal van Münster. In 1819 volgde een Pruisisch staatsonderzoek. Deze onderzoeken heeft Emmerick als zeer onaangenaam en vernederend ervaren. Bewijs voor oplichting is nooit gevonden. Menig onderzoeker werd naar verluidt overtuigd van haar heiligheid en de echtheid van de stigmata.
In 1818 kwam ook de vroeg-romantische Duitse dichter Clemens Brentano naar Dülmen, waar hij met onderbrekingen verbleef tot begin 1824. Deze bekeerling was diep onder de indruk van de vroomheid en de visioenen van Anna Katharina Emmerick en legde deze schriftelijk vast in poëtische vorm. Naar eigen zeggen herkende Emmerick hem uit een visioen en vertelde zij dat God hem naar haar toe had gebracht om haar openbaringen op te schrijven ‘voor het welzijn van talloze zielen’. In ruim vijf jaar tijd schreef Brentano 16.000 bladzijden vol over haar visioenen, die vaak tot in detail en uiterst levendig vertelde scènes uit het Nieuwe Testament of uit het leven van Maria betroffen. Emmerick vertelde in Westfaals dialect en Brentano schreef haar verhalen op in poëtisch Duits. Hij las de teksten vervolgens voor aan Anna Katharina, die er haar goedkeuring aan gaf.
Na verdere bewerking publiceerde Brentano in 1833 zijn eerste bundel, die als titel Das bittere Leiden unseres Herrn Jesu Christi kreeg. In 1852 volgde Leben der heiligen Jungfrau Maria; postuum, want Brentano stierf in 1842. In 1858 verscheen Das Leben unseres Herrn und Heilandes Jesu Christi en iets later verschenen ook nog enkele andere bewerkingen van Brentano’s werk door de katholieke priester Karl Schmöger, die ook een biografie over Emmerick schreef. Het eerste boek van Brentano uit 1833 is bijzonder controversieel omdat het extreem gewelddadig materiaal bevat en door velen als antisemitisch wordt beschouwd. Het werd door Mel Gibsonals belangrijke extra bron gebruikt voor het scenario van zijn omstreden film The Passion of the Christ uit 2004.
Zie voor een uitgebreide toelichting op deze kwestie het interview met dr. Marcel Poorthuis, universitair hoofddocent aan de FKT en gespecialiseerd in joods-christelijke betrekkingen, dat volgt op deze introductie.
Aan het eind van het jaar 1818 meldde Emmerick dat God haar in een gebed had toegezegd de wonden aan haar handen en voeten te sluiten. De andere wonden zouden echter blijven, en op Goede Vrijdag openden alle wonden zich elk jaar tijdelijk. Op 9 februari 1824 stierf Anna Katharina Emmerick in Dülmen, waar zij inmiddels als een heilige werd vereerd. Sinds 1975 bevindt haar graf zich in de crypte van de Heilige Kruiskerk te Dülmen.
In 1892 begon het proces vande zaligverklaring van Anna Katharina Emmerick. Dit werd echter meerdere malen opgeschort, vooral vanwege twijfels omtrent het waarheidsgehalte van de historische en theologische beweringen in de boeken van Clemens Brentano. In 1928 werd het proces stopgezet, na aanklachten over het verbreken van de kuisheidsgelofte door Emmerick. Deze beschuldigingen bleken echter vals. Het proces werd in 1973 heropend op verzoek van de bisschop van Münster en ten slotte in 2004 gesloten. Op 3 oktober 2004 verklaarde paus Johannes Paulus II haar zalig. Hierbij werd uitdrukkelijk de waarheid van Emmericks visioenen in het midden gelaten, maar werd gewezen op haar persoonlijke heiligheid en deugd. Mgr. Jozef Punt voegde als toelichting op deze zaligverklaring toe dat men bij privéopenbaringen vaak ziet dat er een soms moeilijk te onderscheiden vermenging optreedt van het bovennatuurlijke en de eigen inbreng van de ontvanger omdat deze immers treedt als ‘filter’ van de openbaring optreedt (quidquid recipitur ad modum recipientis recipitur). Of Emmericks zaligverklaring in 2004 samenhangt met de publiciteit rond haar vanwege Gibsons The Passion of the Christ is volgens de bisschop niet te zeggen. Haar zaligverklaring stuitte op verzet en onbegrip, met name uit Joodse hoek.
Vele pausen, onder wie Paulus VI, Johannes Paulus II en Benedictus XVI, brachten reeds een bezoek aan het vermeende huis van Maria, dat ontdekt werd naar aanleiding van de visioenen van Emmerick die opgetekend staan in Het leven der H. Maagd Maria. Dit huis, gelegen op een heuvel in de buurt van Efeze, werd in 1951 door paus Pius XII en later definitief door Johannes XXIII tot heilige plaats verklaard. Anna Katharina Emmerick wordt met name vereerd onder devote en traditionalistische katholieken die bezorgd zijn over de lauwheid binnen de rooms-katholieke kerk. Voor hen is Emmerick een ultiem voorbeeld van een dienares Gods, van iemand die in een tijd van geestelijk verval kerk en samenleving wilde wakker schudden en leiden naar een leven met Christus.
Ik denk persoonlijk dat Anna Katharina Emmerick en haar visioenen mensen enorm fascineerden, en nog steeds fascineren, omdat zij in het onderbewuste van mensen heel veel losmaakt met haar vorm van ‘horrorromantiek’ en thema’s als bloed, vampiers, onschuld en gesublimeerde erotiek. Ook zie je in haar verhalen diverse mythische en middeleeuwse overleveringen meelopen; denk aan haar visioen waarin het kruis van Jezus door de Joden in de tempel vervaardigd werd. Terwijl het kruis een Romeinse straf was en niks met de Joden te maken had. Maar er bestaan van die wonderlijke overleveringen waarin een tak uit het paradijs door de generaties doorgegeven zou zijn, tot staf van Jakob en Mozes is geworden en uiteindelijk in de tempel terecht is gekomen waar hij later voor het kruishout van Jezus is gebruikt. Een heel mythisch verhaal, ook wel wat anti-Joods, maar in de middeleeuwen was deze overlevering vrij bekend. Anna Katharina Emmerick had ongetwijfeld een charismatische manier om dergelijke overleveringen te verwerken in haar visioenen. Ze had bovendien heel veel contact met een pastoor die heel goed thuis was in dergelijke apocriefe verhalen. Wat er bij Emmerick gebeurt, is dat ze er een soort historische visioenen van maakt en dat mensen gedacht hebben dat ze op historische feiten berustten. Maar het is meer negentiende-eeuwse horrorromantiek dan een weergave van hoe het echt geweest is.
Ik denk dat het de taak van theologen is om te kijken wat hier nu precies gebeurt. Ik zou echter niet willen koersen op het etiket pathologie. Zoals bij alle heiligen zit er een pathologisch aspect aan Emmerick, maar daar kun je het niet mee afdoen. Het kenmerk van een heilige is natuurlijk dat deze het normale doorbreekt, verder is, extremer is, en die ‘afwijkendheid’ zou in feite altijd pathologisch genoemd kunnen worden. Daarom ben ik zeer terughoudend om dat label erop te plakken. Er kan iets authentieks in zitten, het kan ook pathologisch zijn. Een indrukwekkend wapenfeit van Emmerick is dat een archeoloog is gaan graven op een plek die zij in haar visioen had gezien en inderdaad heeft gevonden wat zij in dat visioen zag: volgens haar het huis van Maria, op een heuvel bij Efeze. En wat betreft de stigma’s: Franciscus had ook stigmata dus we kunnen het niet afwijzen, maar het zou ook een vorm van hysterie kunnen zijn. Stigmatisering kan hoogmoed zijn, maar ook een uitdrukking van ultieme verbondenheid in het lijden. Hierin staan progressieve of rationele gelovigen en de meer devote gelovigen soms tegenover elkaar en dat maakt het ook lastig. Want sommige argumenten zijn wel erg rationalistisch, en dat brengt de discussie ook niet verder.
In de katholieke wereld zien we eigenlijk voortdurend dit soort cultussen, die veelal door vrouwen naar voren worden gebracht. Dat heeft, denk ik, te maken met de structuur van de katholieke kerk, waarin vrijwel alle macht en theologisch gezag bij mannen ligt, maar waarbij zich dan een soort tegenbeweging gaat ontwikkelen die door vrouwen gedragen wordt. Ook de devotie rond Anna Katharina Emmerick leeft in bepaalde kringen devote gelovigen heel erg. Er zijn mensen, vaak mannen overigens, eindeloos bezig met het bestuderen van haar leven en openbaringen en het opzoeken van gelijkgestemden. Vooral door de mogelijkheden van internet heeft dit een vlucht genomen. En wat je ziet, dat is heel merkwaardig, is dat er nogal wat grote theologen zijn die sterk de behoefte hebben om zich aan zo’n charismatische vrouw te verbinden. Je ziet dat bijvoorbeeld bij Hans Urs von Balthasar en Adrienne von Speyr, en in het geval van Emmerick betreft dat met name de dichter Clemens Brentano.
Brentano is een echte vertegenwoordiger van de Duitse romantiek. In die tijd was er een zeer sterke hang naar het irrationele, als tegenreactie op de verlichting. Men ging heel sterk terug naar de volksbeweging en het volksgeloof. Daardoor zien we automatisch ook een hang naar antisemitische motieven die in die volkscultuur leven en die dan weer naar boven komen; denk aan zaken als het geloof in vampiers, demonische motieven en bezetenheid. Brentano komt met allerlei verhalen uit de middeleeuwen die hij in een nieuwe vorm giet, en daar blijken ook behoorlijk anti-Joodse dingen in te zitten. Brentano is zelf misschien niet zozeer een Jodenhater, maar de Jodenhaat zit wel in de cultuur die hij opneemt. Dat zien we ook bij Anna Katharina Emmerick: ze is geen Jodenhaatster maar ze heeft niet het theologische inzicht om te begrijpen dat er iets fundamenteel fout zit in de bronnen waaruit zij put. Er is geen sprake van een kritische omgang met die bronnen, en in haar tijd speelde het idee natuurlijk helemaal niet dat we op een andere manier met het Jodendom om moeten springen.
Ernstiger wordt het als Mel Gibson pretendeert dat het echt zo is gegaan als in zijn film. Hij laat acteurs daartoe zelfs een vreemd soort Aramees praten, terwijl hij eigenlijk een soort negentiende-eeuwse romantiek reproduceert, inclusief alle troebele en dubieuze motieven zoals demonie, satanisme en vampirisme. Zaken die niets met het Nieuwe Testament te maken hebben, maar alles met die negentiende eeuw. Dus Gibson valt wel te verwijten dat hij anno 2000 nog met een dergelijk verhaal aankomt en niet voldoende kritisch heeft gekeken naar de betrouwbaarheid van zijn bronnen en de effecten die zijn film tot gevolg zou kunnen hebben. Gelukkig heeft hij nog wel de scène eruit gehaald waarin wordt gesuggereerd dat het kruis vervaardigd werd door de Joden in de tempel.
Ik zou Gibson overigens niet openlijk van antisemitisme beschuldigen; ik denk dat hij niet helemaal heeft kunnen doorzien wat er allemaal speelde. Maar beelden hebben een ongelooflijke zeggingskracht. Hij is dus nog gewaarschuwd en heeft die scène met het kruis in de tempel eruit gehaald, maar als men dergelijke zaken gaat presenteren als historische werkelijkheid krijg je de grootst mogelijke kortsluiting. Gibson mist het theologisch inzicht om te beseffen wat hij precies over wil brengen. In de Jezusfilm van Pasolini is dit oneindig veel subtieler gedaan, die is veel minder massief beschuldigend en brengt de kijker er juist toe kritisch naar zichzelf te kijken. Dat vind ik het kunstenaarschap van Pasolini, en daar heeft Mel Gibson weinig van meegekregen. Zijn film kan beslist ontroeren, maar zet mensen erg vaak op het verkeerde been.
Gibsons vader zou je overigens wel openlijk antisemitisch kunnen noemen; hij behoort tot een traditionalistische katholieke sekte met een gedachtegoed à la de priesterbroederschap Pius X. Die fixeert zich op de liturgie volgens de Tridentijnse ritus en wijst het Tweede Vaticaans Concilie, zeker op het gebied van de verhouding en dialoog met de andere godsdiensten, af. Je ziet in alle religies een paniekreactie op de moderne wereld ‘‘die onze religie vernietigt’’. En daar zit natuurlijk veel in, want veel religies houden geen stand. En dan krijg je een terugkeren naar de fundamentals, maar wat zijn die fundamenten dan? In het protestantisme en de islam betreft dat vooral het terugkeren naar de heilige tekst. In de katholieke wereld zie je dat echter niet op die manier. Daar is een minder directe band met de Bijbel en dat zien we ook bij een groep als Pius X, die zich richt op de liturgie. Een katholieke variant van het fundamentalisme is er dus wel degelijk en die gaat via de liturgie. Het heeft weliswaar een heel andere vorm, maar het effect is hetzelfde.
Het is heel schadelijk dat een antisemitische bisschop als Williamson en met hem honderden andere priesters weer binnengelaten zijn in de Kerk. Want deze mensen willen de Kerk zoals zij is natuurlijk ook schade toebrengen! Sommigen, ook paus Benedictus, realiseren zich volgens mij niet goed dat wanneer je uit nostalgie de Tridentijnse liturgie weer omarmt, er een hele ideologie meekomt die je niet meer kan toelaten. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de voorbeden voor de Joden, de ketters en de scheurmakers op Goede Vrijdag. Daarmee moet de Kerk volgens mij erg uitkijken. Men fixeert zich weliswaar op de liturgie, maar die gaat samen met een wereldbeeld dat je daarmee ook binnenhaalt, en daar zit het gevaar in.’