Fulgentius’ geboortejaar wordt, op basis van de Vita,meestal gegeven als 468 (467 en 462 komen ook voor), en zijn naam voluit als Fabius Claudius Gordianus Fulgentius. Zijn familie behoorde waarschijnlijk tot de senatorenstand, de hoogste stand in het late Romeinse Rijk. Toen de Vandalen onder koning Geiseric in 439 Carthago veroverden, werd Fulgentius’ grootvader naar Italië verbannen en het familiebezit geconfisqueerd; diens zonen konden later terugkeren en een deel van het bezit terugkrijgen.
Fulgentius werd geboren in de provincie Byzacena, die min of meer overeenkomt met de zuidelijke helft van het huidige Tunesië, in de plaats Telepte, tegenwoordig Medinet el Khedima. Zijn vader overleed toen hij nog jong was, en zijn moeder zorgde voor een uitstekende opvoeding. Hij leerde het Grieks zo goed beheersen, dat zijn tijdgenoten vol bewondering opmerkten dat hij zelfs de aspiraties (h-klanken aan het begin en misschien ook nog middenin een woord) correct uitsprak. Na het voltooien van zijn opleiding kreeg hij de functie van procurator, verantwoordelijke voor de inning van belastingen in zijn geboorteplaats voor de Vandaalse overheid.
Door de lezing van Augustinus’ uitleg van Psalm 36 koos hij voor een leven als monnik en asceet, en hij deed intrede in een klooster dat geleid werd door een zekere bisschop Faustus, die het klooster ook had gesticht. Vanaf dit moment van intrede zijn drie constanten waar te nemen in de levensbeschrijving van Fulgentius: zijn hang naar een steeds strengere ascese, het gevaar van verdrijving of mishandeling door inheemse Berbers, die de kloosterlingen blijkbaar niet gunstig gezind waren, en door de Vandaalse overheid, die ariaans gezind was, en de neiging zelf kloosters te stichten.
Vrij snel na zijn eerste intrede verhuisde Fulgentius naar een naburig klooster, dat geleid werd door een zekere Felix. Blijkbaar stond Fulgentius toen al in een zodanig aanzien, dat Felix een deel van de leiding van het klooster aan Fulgentius overdroeg. Na weer een gedwongen vertrek naar Idida (tegenwoordig: Mididi), in de provincie Mauretania (grofweg het noorden van het huidige Algerije), waar Fulgentius zelf een klooster stichtte, vatte hij het plan op om persoonlijk kennis te maken met het monnikendom in Egypte. Tijdens een tussenstop op Sicilië veranderde hij echter van plan, en hij reisde door naar Rome, waar hij een toespraak van de Ostrogotische koning Theoderic tot de Romeinse senaat bijwoonde. Teruggekeerd naar Africa woonde hij op verschillende plaatsen als monnik, tot hij terugkeerde naar het klooster van Felix, en daar ook tot priester werd gewijd.
In die tijd heerste de Vandaalse koning Thrasamundus (496-523) over Africa, en deze had het de kerk verboden op vacante bisschopszetels andere dan ariaans gezinde kandidaten te benoemen. In het begin van de vierde eeuw had de Alexandrijnse presbyter Arius gesteld dat de Zoon, de tweede persoon van de Drie-eenheid, niet wezensgelijk is aan de Vader en door Hem op zeker moment in de tijd is gemaakt. Dit leidde tot lange en soms bittere en verwarde discussies over de exacte verhouding tussen de drie personen van de Drie-eenheid. Op de concilies van Nicea (325) en Constantinopel (381) was vastgesteld, dat Vader, Zoon en Geest qua goddelijkheid en wezen volkomen gelijk gedacht moesten worden, en tegen het jaar 400 was de geestelijke eenheid op dit punt in de kerk redelijk hersteld. Toen echter verschillende Germaanse stammen zich op het grondgebied van het Romeinse Rijk vestigden, omarmden deze het christendom juist in ariaanse vorm, wat uiteraard tot conflicten leidde tussen de nieuwe machthebbers en degenen die bereid waren de kerk aan hen te binden, en degenen die in de nieuwe omstandigheden de kerk zo zuiver mogelijk wilden voortzetten. In Africa, waar de Vandalen een zelfstandig koninkrijk hadden gevormd, speelde Fulgentius een belangrijke rol in deze conflicten.
Eén van de bisdommen die door de maatregel van Thrasamundus langdurig vacant was, was Ruspe (tegenwoordig Kudiat Rosfa) in zijn geboorteprovincie Byzacena, en daar werd Fulgentius in 507 of 508 als bisschop benoemd. Hij aanvaardde zijn verkiezing (volgens de bronnen met tegenzin), maar stichtte wel meteen een klooster en handhaafde zijn ascetische levenswijze.
Deze situatie duurde echter niet lang, omdat Trasamundus hem, samen met een zestigtal in weerwil van zijn verbod gekozen en geïnstalleerde orthodoxe bisschoppen, verbande naar Sardinië. Daar werd hij de leider van de groep ballingen, en stichtte hij wederom een kloostergemeenschap.
Rond 515 werd Fulgentius door Thrasamundus naar Carthago teruggeroepen met het oog op een theologisch dispuut waarbij Fulgentius de Niceense positie mocht verdedigen. Thrasamundus had een aantal bezwaren tegen de Niceense positie opgesteld (of laten opstellen), waarop Fulgentius uitgebreid antwoordde. Volgens zijn biograaf was deze beantwoording zo sterk (en ontstond zelfs het gevaar van een bekering van Thrasamundus), dat Fulgentius na een aantal jaren weer naar Sardinië werd teruggestuurd. Zowel de bezwaren van Thrasamundus als de reactie van Fulgentius zijn bewaard gebleven, evenals een een langer traktaat over dezelfde materie.
Op Sardinië ging Fulgentius verder met het leiding geven aan zijn klooster, waar een zeer streng ascetisch regime moet hebben geheerst, en hield hij zich ook bezig met de theologische discussie rondom de leer van genade en predestinatie. Dit was een discussie die was ontketend door Pelagius en Augustinus, waarbij Pelagius het bestaan van erfzondeschuld ontkende (ongedoopte zuigelingen konden het eeuwig leven beërven) en stelde dat ieder mens op ieder moment in principe de keuze had tussen zondigen en niet zondigen. Augustinus bracht daartegenin, dat het doen van het goede (niet zondigen) de mens alleen mogelijk is als de genade van God deze daartoe in staat stelt, en dat voor ieder mens de doop noodzakelijk was voor het eeuwige heil. De positie van Augustinus, die gedeeld werd door de meeste Africaanse bisschoppen, bleek daarbij het sterkst, en Pelagius werd in 431 op het concilie van Efeze officieel veroordeeld.
Daarmee was de discussie echter nog niet gesloten: vooral in Zuid-Frankrijk en Italië waren er velen, vooral monniken, die voor het kiezen van het goede een noodzakelijke samenwerking van genade en vrije wil leerden; uiteindelijk werd daardoor ieder mens zelf verantwoordelijk voor zijn of haar eeuwig leven of eeuwige dood. Africaanse en oosterse monniken hielden echter vast aan Augustinus’ positie dat uitsluitend Gods genade verantwoordelijk is voor het eeuwig heil; zij leerden dus een strenge predestinatieleer. Het Augustijnse standpunt werd officieel goedgekeurd op de synode van Arausio (Orange) in 529, en in de vele schriftelijke en mondelinge discussies die daaraan voorafgingen, speelde Fulgentius een toonaangevende rol.
In 523 overleed Thrasamundus en werd Hilderic koning in Noord-Africa. Hij gaf alle verbannen bisschoppen toestemming om terug te keren en hun zetels in te nemen, zodat ook Fulgentius zich weer in Ruspe kon vestigen. Fulgentius vestigde zich weer in het klooster van Felix, en bestuurde van daaruit zijn bisdom en schreef ook hier enkele theologische werken.
In het laatste jaar van zijn leven stopte hij plotseling met zijn activiteiten om zich terug te trekken op een klein klooster op een rotseiland voor de kust van Byzacena, waar hij zich uitsluitend aan vasten en bidden wijdde. Onder druk van zijn gelovigen keerde hij echter terug naar Ruspe, waar hij nog enige tijd zijn functie uitoefende, maar uiteindelijk na een ziekte van 70 dagen overleed. Zijn sterfdatum is waarschijnlijk 1 januari 533 (maar ook 532 en 527 worden genoemd), en 1 januari is ook zijn officiële feestdag in de Rooms-Katholieke Kerk. Kloosters die tot de Augustijnse gemeenschap behoren, gedenken hem echter op 3 januari. (Ook 16 januari wordt wel als feestdag van Fulgentius genoemd, waarschijnlijk echter door verwarring met Fulgentius van Astigi (Ecija) in Spanje, broer van Isidorus van Sevilla, die in 633 op 16 januari overleed.)
Van Fulgentius zijn de volgende belangrijke werken, in hun geheel of fragmentarisch, bewaard gebleven.
Uitspraken van Thrasamundus en antwoorden daarop (Dicta regis Thrasamundi et contra ea responsiones): met de eerste uitspraak is Fulgentius het hartgrondig eens, op de andere tien geeft hij gedetailleerd antwoord.
Drie boeken gericht tot Thrasamundus (Ad Thrasamundum): een uitgebreider uiteenzetting van de Niceense interpretatie van het trinitarisch en christologisch dogma. De drie boeken behandelen achtereenvolgens het geheim van het middelaarschap van Jezus, Jezus’ goddelijkheid, en Jezus’ lijden en sterven.
Over de vergeving van zonden aan Euthymius (De remissione peccatorum ad Euthymium): een geschrift dat geplaatst moet worden in de discussie over de genadeleer.
Abecedarium: een anti-ariaans gedicht in strofen, waarin elke strofe met een volgende letter van het alfabet begint. Het gedicht is anoniem in één handschrift (bewaard in Leiden) overgeleverd, maar de toeschrijving aan Fulgentius is algemeen geaccepteerd. Fulgentius is waarschijnlijk tot het schrijven van dit werk geïnspireerd door het feit dat Augustinus óók een ABC-gedicht had geschreven (gericht tegen zijn donatistische tegenstanders).
Drie boeken aan Monimus (Ad Monimum): een werk waarin Fulgentius verschillende vragen van de leek Monimus beantwoordt.
Tien boeken tegen Fabianus (Contra Fabianum): een polemisch geschrift in tien boeken, waarvan aanzienlijke fragmenten zijn overgeleverd. Het werk moet geplaatst worden binnen de strijd met het arianisme. Bijzonder is, dat Fulgentius hier het Apostolicum citeert; samen met Cyprianus, Augustinus en Quodvultdeus van Carthago is hij aldus één van de spaarzame getuigen voor het gebruik van het Apostolicum in Africa.
Tegen de preek van de ariaan Fastidiosus (Contra sermonem Fastidiosi ariani): de monnik Fastidiosus was overgegaan naar de ariaanse richting en daar priester geworden; Fulgentius polemiseert tegen een preek van deze Fastidiosus.
Over de waarheid van de predestinatie aan de priester Johannes en de diaken Venerius (De ueritate praedestinationis ad Iohannem presbyterum et Venerium diaconum): geschrift over de predestinatieleer.
Over het geloof aan Petrus (De fide ad Petrum): geschrift met een overzicht van de katholieke leer in punten voor een zekere Petrus, die op pelgrimsreis naar Jeruzalem gaat. Het boek is beïnvloed door een dergelijke samenvatting van Augustinus, en vormt op zijn beurt een voorloper van de vele middeleeuwse overzichten van de geloofsleer.
Van (en aan) Fulgentius zijn 18 Brieven bewaard gebleven en iets van 10 Preken; hierin behandelt hij uiteenlopende zaken, waaronder met name vraagstukken over monnikendom en ascese.
Het is niet onmogelijk, dat we van Fulgentius een aantal handgeschreven notities bezitten. Een oud handschrift van Hilarius van Poitiers’ Over de Drie-eenheid bevat namelijk samenvattende opmerkingen in de marge. Sommige geleerden zijn overtuigd, dat dit handschrift Fulgentius’ eigen exemplaar is geweest en dat de aantekeningen van zijn hand zijn; anderen zijn hierover sceptischer.
Fulgentius is zonder enige twijfel in zijn tijd van grote betekenis geweest. Hij was een onverschrokken voorvechter van de Niceense theologie onder ariaanse heersers, en zijn houding zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat koning Hilderic de strafmaatregel tegen 60 Niceense bisschoppen introk, en daarmee de facto zijn aanspraken de leiding van de kerk in Africa te beïnvloeden liet varen. Ook zal de houding van Fulgentius ertoe hebben bijgedragen, dat de pelagiaanse (of semi-pelagiaanse) positie in 529 officieel werd veroordeeld.
Fulgentius’ geleerdheid, stijlvermogen en redeneerkracht staan buiten kijf. Bovendien heeft hij, geheel en al in de lijn van Augustinus, op verschillende theologische fronten wat hij als het rechte geloof beschouwde met succes verdedigd. Vele van zijn werken zijn dan ook blijvend populair geweest in de middeleeuwen. Het voordeel dat Fulgentius niet zo’n gigantische literaire nalatenschap als zijn leermeester had achtergelaten, zal het voor velen aantrekkelijker hebben gemaakt om Fulgentius te raadplegen dan Augustinus; Fulgentius kreeg dan ook de naam een soort ‘pocket-Augustinus’ te zijn.
Nog steeds heeft Fulgentius grote betekenis voor onze kennis van het theologische en kerkelijke klimaat in de tijd van de Germaanse koninkrijken na de val het Romeinse Rijk. Daarin speelde hij vooral de rol van de behouder en behoeder van de theologie van Augustinus; eigen theologische bijdragen heeft men tot nu toe niet of nauwelijks aan Fulgentius toegeschreven. Het kan tragisch genoemd worden, dat de kerk en het geloof die hij trachtte te behouden in zijn eigen geboortestreek binnen afzienbare tijd zouden verdwijnen door de invasie van de islam, en dat de theologische zaken waarvoor hij streed, in de middeleeuwen nauwelijks nog onderwerp van discussie waren; wanneer genadeleer, predestinatie, christologie en triniteitsleer wel weer op de theologische agenda verschijnen, grijpen Fulgentius’ geestgenoten direct terug op Augustinus.
(door Liuwe H. Westra)