Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alke Haarsma
Dossiers » Gezelle, Guido » introductie » Guido Gezelle (1830-1899)

Guido Gezelle (1830-1899)

 

Guido Gezelle

 

 

Guido Gezelle was een Vlaamse, lyrische dichter, vertaler, taalgeleerde en priester. Hij heeft veel betekend voor de Vlaamse taal en cultuur, en daarom zou je hem een Vlaamse volksheld kunnen noemen. Gezelle is met name bekend vanwege zijn gedichten over de natuur en satire onder de schuilnaam 'Spoker'. Het mystieke trok hem aan, en op late leeftijd verdiepte hij zich in het werk van mysticus Jan van Ruusbroec. Tijdens het jaar 1999, het 'Gezellejaar', werd vanwege zijn 100-jarige sterfdag extra aandacht geschonken aan de Vlaamse priester-dichter.

 

 

Biografie

 

 

Roeselare

 

 

Guido Pierre Théodore Joseph Gezelle wordt op 1 mei 1830 geboren in Brugge, als oudste in het gezin van Monica Devrieze en Jan Gezelle. In september datzelfde jaar maakt België zich los van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. In zijn eerste levensjaar verandert Gezelle van een Nederlander in een Belg. Over zijn schooltijd vertelt Aloïs Walgrave, officiële biograaf van Gezelle, in Het leven van Guido Gezelle: Vlaamschen priester en dichter (1923-1924):

 

“Zijn eerste abc-boek had hij rond zijn 6-7 jaar te Brugge op school gekregen. Oude Bruggelingen wisten in 1901 nog te vertellen over dien tijd: ‘De scholen waren dinne gezaaid, en - 7 stuivers om daar te gaan. Men leerde er een ure daags, van ten éénen tot ten tweên, oftewel in den nuchtend.’ 't Was nog een van die scholen waar de jongens niet aan een lessenaar zaten, maar op stoelen of bankskes, met elk zijn scholeberd, waarop zij letters leerden schrijven. ‘Een scholeberd heb ik gebruikt,’ schrijft Guido ‘en dat nog een met een vlere en eenen haak, om 't open en toe te doen’. Dat was een vierkante bak met een schuifdeksel, tevens bergplaats voor 't schrijfgerief en steun voor de schrijvende hand. De jonge Gezelle leerde vlug en kon al spoedig lezen.” (p. 32)

 

Gezelle is voorgesorteerd op een leven als priester. Op 24-jarige leeftijd gaat Gezelle werken als leraar aan het kleinseminarie van Roeselare, alwaar hij de laatste jaren van zijn opleiding tot priester tevens doorbracht. Deze aanstelling is een verrassing, aangezien Gezelle nog niet tot priester is gewijd. Gezelle beleeft mooie jaren aan het kleinseminarie. Het leraarschap bevalt hem en hij bouwt een bijzondere band op met zijn leerlingen. In 1857 wordt hij tot zijn grote vreugde benoemd tot leraar in de poësisklas. In deze jaren, die gerust Gezelles bloeitijd genoemd mogen worden, komen de dichtbundels Dichtoefeningen (1858) en Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862) tot stand. Gezelle raakt innig bevriend met leerling Eugène van Oye. Deze vriendschap is een liefde, spiritueel van aard. Gezelle schrijft er een gedicht over:

 

 

 

 

Dien Avond en die Rooze

'k Heb menig uur bij u
gesleten en genoten,
en nooit en heeft een uur met u
me een enklen stond verdroten.
'k Heb menig menig blom voor u
gelezen en geschonken,
en, lijk een bie, met u, met u
er honing uit gedronken;
maar nooit een uur zoo lief met u,
zoo lang zij duren koste;
maar nooit een uur zoo droef om u,
wanneer ik scheiden moste,
als het uur wanneer ik dicht bij u,
dien avond, neêrgezeten,
u spreken hoorde en sprak tot u
wat onze zielen weten.
Noch nooit een blom zoo schoon, van u
gezocht, geplukt, gelezen,
als die dien avond blonk op u,
en mocht de mijne wezen!
Ofschoon, zoo wel voor mij als u,
– wie zal dit kwaad genezen? –
een uur bij mij, een uur bij u
niet lang een uur mag wezen;
ofschoon voor mij, ofschoon voor u,
zoo lief en uitgelezen,
die rooze, al was 't een roos van u,
niet lang een roos mocht wezen,
toch lang bewaart, dit zeg ik u,
't en ware ik 't al verloze,
mijn hert drie dierbare beelden: U,
dien avond – en – die rooze!

Brugge

Deze spirituele vrienschap heeft grote gevolgen. Van Oye verlaat het seminarie en gaat geneeskunde studeren, zoals zijn vader altijd al wilde. Gezelle wordt ontslagen van zijn werk als leraar poësis en mag alleen nog taallessen geven en surveilleren. Niet lang daarna wordt Gezelle naar Brugge overgeplaatst voor een benoeming tot vice-rector van een nieuw Engels college en leraar filosofie aan het Seminarium-Anglo-Belgicum. Hier is waarschijnlijk sprake geweest van wegpromoveren. Gezelle kan twintig jaar niet meer dichten: “De lyrische Gezelle – de mysticus en taalmagiër – lijkt uitgesproken te zijn.” (Reitsma, 1999)

 

Maar er blijkt nog een andere kant in Guido Gezelle te schuilen. Hij begint voor verscheidene bladen polemische stukken te schrijven onder het pseudoniem 'Spoker'. Van hogerhand – de bisschop – krijgt hij zelfs de opdracht om bij te dragen aan 't Jaer 30, een katholiek-activistisch tijdschrift. In zijn polemieken draaft Gezelle echter te ver door, en hij wordt in 1869 onder curatele gesteld door de Brugse curie. Bovendien roddelt zijn huishoudster over hem, waarmee ze hem een flink aantal schulden bezorgt. Tot overmaat van ramp wordt Gezelle ernstig ziek in de zomer van 1872.

 

Kortrijk

Gezelle wordt overgeplaatst naar Kortrijk en belandt in de functie van onderpastoor. Hij keert terug tot het dichten. Eerst verschijnt van zijn hand het stichtelijke en weinig vernieuwende Liederen, Eerdichten en Reliqua (1880). Vernieuwen doet hij op de valreep toch nog, met Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897).

“Na deze - onverwachte - apotheose van zijn dichterschap sluit de cirkel zich vrij snel. In Brugge (waar hij op de valreep nog een eervolle benoeming heeft gekregen) overlijdt Gezelle aan de gevolgen van een hardnekkige infectie. Vlaanderen rouwt. Het lijkt wel alsof er een hofdichter ten grave wordt gedragen: heel Brugge heeft een dodenmasker opgezet (de lantarens zijn met zwart papier omfloerst) en er klinken saluutschoten.” (Reitsma, 1999)

 

 

 

 

Dichter

 

Traditie

 

Terecht verwijst Reitsma in Guido Gezelle: Mysticus en magiër (1999) naar T.S. Eliot (1888-1965). Eliot was dichter en literatuurcriticus. Hij heeft belangwekkende dingen gezegd over de verhouding tussen traditie en persoonlijk talent. De dichter moet zich de traditie eigen maken. Dat levert een historisch besef op, en van daaruit – in combinatie met het eigen talent – kunnen goede gedichten ontstaan.

Voor Guido Gezelle was dit op z'n minst problematisch te noemen. De traditie waarbinnen Gezelle opgroeide en als dichter opereerde, de Vlaamse traditie, was achterhaald en op sterven na dood. De Franse taal regeerde in België, al eeuwenlang. Er bestond praktisch geen traditie waarop Gezelle kon inhaken: “Als cultureel instrument was de taal waarin Gezelle opgroeide, volstrekt uit de gratie geraakt. Zoiets heeft natuurlijk een buitengewoon vervreemdende uitwerking op een creatieve dichterspersoonlijkheid.” (Reitsma, 1999)

 

Toch weet Gezelle deze opstakels te overkomen door ze te verwerken in zijn poëzie. Hij dicht over katholieke gebruiken en jaagt zo de katholieke kerk niet tegen zich in het harnas. De natuur, die hij hartstochtelijk bewondert, is daarnaast een groot, geaccepteerd thema. In Gezelles lyrische gedichten over de natuur kan hij met een omweg zijn eigen gevoelens kenbaar maken. Tenslotte maakt hij de taal zelf en het maken van gedichten tot onderwerp van zijn poëzie.

Weet gij

"Numquid nosti semitas nubium?"

Weet gij waar de wind geboren,
waar de dauw geboren wordt?
Weet gij kunstig op te sporen
wat hierbij, hierboven is?
Weet gij wat de sterren zijn, en
wat de zon, de mane? Wat
in de bergen, in de mijnen
ligt, en in de zee bevat?
Weet gij iets klaar uit te leggen
van al 't geen me u vragen kan?
Antwoordt dan en wilt mij zeggen:
Dichten... wat is dichten dan?

 

 

 

Katholiek

 

De dichter en de priester

 

Hoe verhield Guido Gezelles dichterschap zich tot zijn priester zijn? Verschillende Gezellekenners hebben zich over deze vraag gebogen, en uiteenlopende antwoorden gegeven. Henri Bruning schrijft in Guido Gezelle, de andere (1954):

“Dichter wil bij Gezelle tevens zeggen: priester. Dit laatste is hij allereerst. Zijn dichterschap heeft voor hem slechts betekenis inzoverre het een functie vervult in zijn priesterschap (…). Priesterlijk en rooms-katholiek was zijn vlaamse overtuiging; priesterlijk en rooms-katholiek zijn dichterschap; in al zijn daden, in heel zijn denken werd hij voortgestuwd door zijn letterlijk àlles beheersende liefde voor de katholieke kerk.” (p. 33)

Tegenover tot deze stichtelijke opvatting over Gezelles dichterschap dat puur en alleen ten dienste zou staan van zijn rooms-katholieke levenstijl, plaatst Reitsma het perspectief van een tactische keuze. Gezelle wilde bovenal dichten, maar kon dat alleen doen via de gebaande wegen:

“Vanaf zijn omvangrijke debuutbundel probeert Gezelle zijn dichterschap dus dienstbaar te maken aan het priesterschap en de daarbij behorende pastorale praktijk. Hij slaat hiermee twee vliegen in één klap: tegen deze vorm van dichtkunst konden de kerkelijke autoriteiten inmiddels moeilijk meer bezwaar maken en Gezelle heeft de gelegenheid zijn dichterlijk vakmanschap te ontwikkelen.”

 

Guido Gezelle een vrijmetselaar?

 

Vrijmetselaar Rem Reniers onderzoekt in Guido Gezelle: Katholiek vrijmetselaar (1973), uit de serie: Triagnose van een mythe, de mogelijkheid dat Guido Gezelle een katholiek vrijmetselaar was. Het is een interessant gedachtenexperiment, maar niet meer dan dat, blijkt uit argumentatie van onder anderen Anton van de Sande (De verleiding van het vreemde: Katholieke eigenzinnigheid in de twintigste eeuw, 2003). Gezelle had weliswaar veel met Engeland en hield de vrijmetselarij te vriend vanwege hun steun voor de Vlaamse zaak, maar het blijkt nergens uit dat hij ook zelf een vrijmetselaar was.

“Hoe moeilijk het is een scheidslijn te trekken, blijkt wel uit een publicatie van enkele jaren geleden van de Belgische macon Rem Reniers, die meende te kunnen aantonen dat zelfs Guido Gezelle vrijmetselaar is geweest. Dat is niet meer dan wishful thinking, maar dat Gezelle niet onsympathiek stond tegenover de broeders van het schootsvel (hij dweepte met Engeland en heeft daar vermoedelijk vrijmetselaars leren kennen) lijkt wel vast te staan. In dit verband is het dienstig erop te wijzen dat de vrijmetselarij zeer actief de Vlaamse beweging heeft gesteund.” (Van de Sande, p. 48)

 

 

 

 

Gezelle anno nu

Wisseling 'Gezellebeeld'

Piet Couttenier voorspelde in 2004 in het artikel 'GG, wisselende beelden van een dichter' dat we aan de hand van een ruimere historische situering een nieuwe wisseling van het 'Gezellebeeld' mogen verwachten.

 

Gezellekenner Couttenier stelt dat een literair werk niet van zichzelf een betekenis bezit die men kan ontdekken, maar betekenis(sen) krijgt toegekend. Door de tijd heen verandert het beeld door cultuurverschuivingen. Met betrekking tot Guido Gezelle is dit interessant om te onderzoeken, omdat hij uit een cultuur komt (Vlaanderen), waar zijn werk grote waarde wordt toegekend. Na de bespreking van de beelden die in het verleden en vandaag op Gezelle zijn geprojecteerd, blikt Couttenier vooruit:

“'De dichter in de gevangenis', 'mij spreekt de blomme een tale', de 'wonde in 't hert', de geneeskracht van het woord: het zijn 'Gezelliaanse' beelden, topoi en symbolen die voor een dergelijke ruimere historische situering in aanmerking zullen komen. Dat dit aanleiding zal geven tot een nieuwe wisseling in het Gezellebeeld spreekt vanzelf. (…) Het zal de poëtische taal van Gezelle ongetwijfeld aan kracht en betekenis doen winnen.” (Couttenier, 2004, p. 116-117)

Bibliografie

Gedichtenbundels

 

  • Dichtoefeningen (1858)
  • Kerkhofblommen (1858)
  • Gedichten, Gezangen en Gebeden (1862)
  • Liederen, Eerdichten et reliqua (1880)
  • Tijdkrans (1893)
  • Rijmsnoer (1897)

 

Tijdschriften

 

  • Rond den Heerd
  • Loquela (1881)
  • De biekorf (1889)

Gebruikte literatuur voor deze introductie:

  • Henri Bruning, Guido Gezelle, de andere, Den Haag: Daamen N.V., Antwerpen: De Sikkel, 1954, 373 p.
  • Piet Couttenier, Guido Gezelle: wisselende beelden van een dichter, Leiden: DBNL, 2004, p. 95-117. Artikel integraal lezen.
  • Anneke Reitsma, Guido Gezelle: mysticus en magiër op het breukvlak van twee eeuwen, in: Roodkoper, maandblad voor cultuur, religie en politiek, vol. 4 (1999), issue 6 (aug), p. 17-23. Artikel integraal lezen.
  • Anton van de Sande, in: Judith De Raat, Gian Ackermans & Peter Nissen (red.), De verleiding van het vreemde: Katholieke eigenzinnigheid in de twintigste eeuw, Hilversum: Stichting Echo / Uitgeverij Verloren, 2003. Bekijk de gedeeltelijke weergave.
  • Aloïs Walgrave, Het leven van Guido Gezelle: Vlaamschen priester en dichter (2 delen), Amsterdam: Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur, 1923-1924. Bekijk de gedeeltelijke weergave.

 



Bron: Tilburg School of Catholic Theology