De belegering en de daarop volgende vernietiging van Jeruzalem door het Babylonische leger, aangevoerd door koning Nebukadnezzar, in het jaar 587 voor Christus, is een gebeurtenis die in meerdere Bijbelboeken beschreven wordt. Ook het geschrift Klaagliederen bevat een vijftal gedichten die naar aanleiding van deze catastrofe voor de inwoners van Jeruzalem op schrift gesteld zijn. Traditioneel wordt de profeet Jeremia als auteur van deze treurzangen gezien. De Septuaginta en de Vulgaatvertaling van de bijbel noemen de profeet zelfs bij naam in de inleiding op het geschrift.
Inhoudelijk bestaat het Bijbelboek Klaagliederen zogezegd uit een vijftal gedichten waarbij de eerste vier ‘alfabetische liederen’ genoemd worden omdat de eerste letter van elke versregel (voor het derde gedicht geldt: de eerste letter van telkens drie versregels) telkens een opvolgende letter van het Hebreeuwse alfabet is. Dit betekent dat de het aantal versregels dus gelijk is aan het aantal letters in het alfabet, namelijk tweeëntwintig, of aan een drievoud hiervan, namelijk zesenzestig voor het derde gedicht. Hoewel het vijfde gedicht niet alfabetisch van opbouw is, bevat het toch tweeëntwintig versregels.
In het Hebreeuws wordt het boek Klaagliederen Eichah genoemd, naar het traditionele eerste woord van een klaaglied of treurzang, dat ‘hoe’ betekent (dit is terug te zien in de Nederlandse vertaling van Klaagliederen: het eerste en derde gedicht openen inderdaad met ‘hoe’). In de Septuaginta, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse bijbel, worden de klaagliederen verzameld onder de titel Threnoi Hieremiou, de Griekse aanduiding voor gedichten van dit literaire genre gevolgd door een genitief dat de treurzangen aan Jeremia toeschrijft. Door deze Griekse duiding van de toon van de gedichten heet het geschrift in het Latijn en de meeste moderne talen ‘Klaagliederen’. De Editione Vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, geeft Threni als titel, met als verklarende ondertitel id est lamentationes Jeremiae prophetae (het literaire genre wordt dus ten overvloede tweemaal aangegeven: ‘klaagliederen: ofwel klaagliederen van de profeet Jeremia’). In het Engels wordt het boek Lamentations genoemd.
Volgens de joodse en christelijke traditie komen de Klaagliederen van de hand van de profeet Jeremia, die volgens het tweede boek Kronieken ook al een klaaglied schreef ter nagedachtenis aan koning Josia (2 Kr 35:25). De Septuaginta en de Vulgaat leiden het geschrift klaagliederen dan ook in met de woorden: ‘Nadat Israël in gevangenschap gevoerd en Jeruzalem verwoest was, zette Jeremia zich neer, klaagde over Jeruzalem en sprak.’ Het is echter niet waarschijnlijk dat de vijf gedichten werkelijk van de hand van de profeet Jeremia afkomstig zijn; daarvoor zijn de literaire verschillen tussen de gedichten onderling te groot. Wel is het aannemelijk dat de gedichten vlak na de historische val van Jeruzalem geschreven zijn; gedacht wordt dat het hier liederen betreft die onderdeel uitmaakte van de liturgie die in het verwoeste Jeruzalem gevierd werd.
Het vermeende auteurschap van dit geschrift heeft geleid tot een tweetal verwijzingen naar Jeremia in de Nederlandse taal: een treurzang of lange aanklacht wordt in het Nederlands ook wel een ‘jeremiade’ genoemd. De activiteit van het klagen of uitgebreid verbaal uiting geven aan treurnis wordt aangeduid met ‘jeremiëren’.
Binnen de joodse traditie wordt het Bijbelboek Klaagliederen gerekend tot de zogenaamde megillot of feestrollen (ook wel hamesh megillot, de ‘vijf rollen’ genoemd), waartoe onder andere ook de Bijbelboeken Hooglied en Prediker behoren. De megillot maken deel uit van de ketuvim of geschriften, naast de Thora (de Pentateuch ofwel de eerste vijf boeken van het Oude Testament: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium) en de nevi’im (de geschriften over de profeten) het derde en laatste deel van de Tenach of joodse bijbel. De naam ‘feestrollen’ is overigens afkomstig van het feit dat deze vijf geschriften op specifieke feestdagen gelezen worden. Het boek Klaagliederen wordt gelezen op Tisha Beav (‘de negende van de maand Av’), de dag waarop de vernietiging van de Tempel van Salomon, door de Babyloniërs in 587 voor Christus en nogmaals door de Romeinen in het jaar 70, herdacht wordt. Binnen deze groep geschriften volgt het boek Klaagliederen op het boek Ruth, en wordt het gevolgd door het boek Prediker.
Binnen de christelijke canon volgt het geschrift Klaagliederen op het boek Jeremia, de profeet aan wiens hand de treurzangen worden toegeschreven. Het boek wordt gevolgd door het profetenboek Ezechiël. Ook binnen de christelijke traditie maken de treurzangen van het boek Klaagliederen deel uit van de liturgie. Ze worden gelezen of gezongen tijdens de tenebrae (Latijn voor ‘schaduwen’ of ‘duisternis’), de diensten die tijdens het Triduum sacrum, ofwel de drie dagen voor Pasen, namelijk witte donderdag, goede vrijdag en stille zaterdag, gevierd worden.
In het eerste klaaglied wordt Jeruzalem bezongen als weduwe, in de steek gelaten door haar minnaars (haar bondgenoten). Vanwege haar misdaden is de stad Jeruzalem ‘door de HEER geslagen’ (Kl 1:5) en verworden tot ‘een mikpunt van spot’ (Kl 1:8). In een aantal verzen spreekt Jeruzalem in de eerste persoon, bijvoorbeeld: ‘Ik heb om mijn minnaars geroepen maar ze lieten mij in de steek. Mijn priesters en oudsten zochten, omkomend van honger, de stad af naar eten om in leven te blijven’ (Kl 1:19). Het klaaglied omvat tevens een schuldbekentenis (‘Toch staat de HEER in zijn recht want ik kwam tegen Hem in verzet’, Kl 1:18) en een smeekbede (Kl 1:20-21).
De tweede treurzang beschrijft hoe de HEER zelf de bewerker van Jeruzalems ondergang was. Het hoofdstuk krijgt in de Willibrordvertaling dan ook de toepasselijke titel: ‘De HEER als vijand’. De nadruk ligt in de eerste acht verzen van deze treurzang op de vernietigende activiteit van de HEER, bijvoorbeeld: ‘Als een vijand spande Hij met vaste hand de boog, als een vijand vermoordde Hij iedereen die Sion het dierbaarst was. Zijn kwaadheid kwam als een vuur over haar tenten’ (Kl 2:4). Hoewel de stad werd ingenomen door de Babyloniërs, onder leiding van hun koning Nebukadnezzar, zien de inwoners van Jeruzalem dus duidelijk de hand van de HEER in hun lijden en teloorgang.
Het derde klaaglied is groter van omvang dan de andere vier treurzangen. Het telt namelijk zesenzestig versregels in plaats van tweeëntwintig. Hoewel er telkens drie versregels bij elkaar horen (ze beginnen alle drie namelijk met dezelfde letter van het alfabet) zijn ze in de Willibrordvertaling wel allemaal apart genummerd. Het klaaglied kan in twee delen worden ingedeeld: het eerste deel beslaat de versregels 1 tot en met 33 en draait om vers 17: ‘Geluk bleef weg van mij, wat welstand is wist ik niet meer.’ Het tweede gedeelte omvat de verzen 34 tot en met 66. Versregel 50 is de spil waar dit tweede deel om draait: ‘totdat de HEER vanuit de hoge hemel naar mij omziet’.
Het vierde klaaglied is, net als de derde treurzang, een tweeluik. Het eerste deel, in de Willibrordvertaling getiteld ‘Sions zonde groter dan Sodom’, omvat de versregels 1 tot en met 11 en draait om vers 6: ‘De schuld van mijn volk is groter dan de zonde van Sodom, dat ineens werd verwoest, zonder tussenkomst van de mensen.’ Het tweede deel, dat de titel ‘Tevergeefs uitzien naar hulp’ kreeg, omvat de versregels 12 tot en met 22. Vers 17 is hier de spil waarom het gedicht draait: ‘Wij bleven uitzien naar hulp, maar alles was tevergeefs. Als wachters keken wij uit naar een volk dat niet kan helpen.’ De nadruk ligt hier op de hulpeloosheid van de inwoners van Jeruzalem.
Het vijfde en laatste klaaglied is, zoals hierboven al vermeld, de enige treurzang waarvan de eerste letters van de versregels niet alfabetisch gerangschikt zijn. Inhoudelijk bestaat het gedicht uit een lange, gezamenlijke klacht van de inwoners van Jeruzalem (vers 2 tot en met 18). Deze klacht wordt voorafgegaan door (Kl 5:1), en afgesloten met (Kl 5:19-22), een smeekbede aan de HEER. Opvallend is dat bij deze smeekbede een onderhandelingspositie wordt ingenomen: het volk belooft zich te bekeren nadat de HEER hen weer hersteld heeft (Kl 5:21). Men zou verwachten dat het volk zich zou bekeren in de hoop dat de HEER hierna hen weer als Zijn uitverkorenen zou behandelen.