» Vincentius van Lérins (gestorven ca. 450)
Vincentius van Lérins (gestorven ca. 450)
Vincentius – de monnik
Vincentius was een Noord-Franse Galliër die na een zwerftocht in Zuid-Frankrijk terecht kwam. Hij betrok aan het begin van de vijfde eeuw een cel in een klooster dat op het eiland Lérins (Latijn: Lerinum) staat; ook nu nog is daar een klooster te vinden. Vincentius leefde, schreef en onderwees daar. Zijn tijdgenoten Gennadius en Eucherius roemen zijn intellectuele vaardigheden: Vincentius is een begaafd man, een leraar en schrijver. Wanneer hij geboren is, weten we niet exact. Evenmin is iets met zekerheid te zeggen over zijn afkomst, hoewel zijn werken doen vermoeden dat hij een goede opleiding genoot. Vincentius’ sterfjaar ligt tussen 450 en 455.
Vincentius verbleef een groot gedeelte van zijn leven op het kloostereiland Lérins. Honoratus stichtte dit klooster tussen 400 en 410, nadat hij op pelgrimstocht geweest was naar Griekenland. Zoals elke monnik op Lérins had Vincentius een bleek gelaat, grof gewaad en kort haar (zoals Hilarius schrijft in zijn Leven van Honoratus I 8). Deze rustzoeker met ascetische inslag woonde hier ongetwijfeld graag: een eenzaam eiland, verlaten in de zee, maar vooral een haven voor een vluchteling en reiziger zoals hij. Zijn medebroeders waren meestal ook vluchtelingen – op de vlucht voor barbaren, of zichzelf. Voorbeelden van andere Lerijnse monniken die tegelijkertijd met Vincentius in dit klooster verbleven, zijn Johannes Cassianus, Eucherius van Lyon en Salvianus van Marseille. Door hun intellect, verantwoordelijkheidsgevoel en klassieke opleiding maakten ze van dit eenzame kloostereiland een belangrijk religieus-cultureel onderwijscentrum. Ook vertrokken ze niet zelden weer, maar dan als bisschop. Zo stabiliseerden zij Gallië dat leed onder het verval van het Romeins imperium, betrokken als deze ex-monniken waren bij het kerkvolk. Deze intellectuelen kenden en benoemden de gevaren van ketters, zoals Nestorius, Arius en Pelagius; zij bestreden hen daarom in hun geschriften.
Vincentius de schrijver
Ook Vincentius was zo’n actief schrijvende monnik. In de geschriften die we van hem over hebben toont hij zijn vaardigheden als schrijver en onderwijzer. We bezitten twee geschriften van hem: de Geheugensteun (Commonitorium) en de Uittreksels (Excerpta). Het laatste werk is pas in 1940 ontdekt. In het verleden werd een ander geschrift, namelijk de Tegenwerpingen van Vincentius (Objectiones Vincentianarum) aan hem toegeschreven. Dit werk is verloren gegaan, hoewel enkele citaten overgeleverd zijn dankzij Prosper van Aquitanië (Antwoorden voor Augustinus op enkele hoofdstukken van de Tegenwerpingen van Vincentius). Deze Tegenwerpingen ademen een volslagen andere geest dan de Geheugensteun en de Uittreksels, zodat het zeer te betwijfelen valt of de Tegenwerpingen aan Vincentius van Lérins toegeschreven mogen worden. Tot nu toe is dat niet afdoende bewezen.
Het eerste ons bekende werk van Vincentius is zijn Geheugensteun betekent. Dit geschrift is gericht tegen ketters. Vincentius schreef het in 431, onder het pseudoniem Peregrinus. Het woord Latijnse woord Commonitorium betekent tevens ‘instructie’ of ‘handleiding’. De laatste betekenis heeft Vincentius zeker op het oog gehad, gezien de inhoud van dit werk: het biedt namelijk een handleiding om ketters te herkennen en de leer zuiver te houden. De bedoeling van het werk is samen te vatten hetgeen de vaderen overgeleverd hebben en dat aan te wenden om ketters te bestrijden. Als algemene regel geldt dat de Bijbel uitgelegd moet worden volgens de maatstaf en overlevering van de algemene, katholieke kerk. Zeer bekend is zijn zgn. canon of ‘stelregel’ geworden: Evenzeer moet in deze algemene kerk uitermate ervoor gezorgd worden dat wij datgene vasthouden wat overal, wat altijd, wat door allen geloofd is (In ipsa item catholica ecclesia magnopere curandum est, ut id teneamus quod ubique, quod semper, quod ab omnibus creditum est). Vincentius geeft in zijn werk voorbeelden van wat er gebeurt als men afwijkt van die algemene regel. Zo passeren diverse ketters en ketterijen de revue (met name Nestorius, Photinus en Apollinaris). De kern van zijn geschrift geeft een beschrijving van de orthodoxe leer met betrekking tot de drie-eenheid van God en de eenheid van de twee naturen in Jezus Christus. Vincentius laat hier twee zaken zien: zijn tijdbetrokkenheid, juist deze dogma’s waren in de vijfde eeuw aan de orde van de dag; bovendien geeft Vincentius een antwoord op deze ketterijen: hij houdt vast aan de door hem geformuleerde algemene regel, door zich op de patres te beroepen.
Opvallend is dat Vincentius zijn geschrift opbouwt volgens de algemeen bekende retorische structuur: exordium (inleiding par. 1), narratio (stelling par. 2-3), argumentatio (bewijsvoering par .4-28), recapitulatio (samenvatting par. 29-32), peroratio (conclusie par. 33). Na een nauwkeurige bestudering kunnen we vaststellen dat Vincentius zeer belezen is (in de Bijbel, pagane en christelijke literatuur); verder maakt hij veel gebruik van beeldspraak en valt zijn bescheidenheid op. Dit geschrift bevat veel retorica die men op het eerste gezicht over het hoofd ziet. Maar elk woord zet Vincentius op de juiste plaats. Dat moet ons voorzichtig en alert maken bij het lezen van dit werk.
Feitelijk is Vincentius’ andere werk, de Uittreksels, een uitwerking van het in zijn Geheugensteun genoemde antwoord op ketterijen. De Uittreksels zijn namelijk een lange reeks van citaten uit Augustinus’ geschriften die Vincentius kunstig aan elkaar smeedt. Hij geeft in dit werk de praktische uitwerking van het beroep op één der patres betreffende de aloude en orthodoxe leer over de triniteit en het dogma van de twee naturen.
Vincentius begint het geschrift met een aantal stellingen, een soort geloofsregels die in het werk van uitleg worden voorzien aan de hand van citaten uit Augustinus’ werken. De meeste citaten komen uit Over de Drieëenheid (De Trinitate). Bij een nauwkeurig vergelijk van de oorspronkelijke tekst en de geciteerde gedeelten blijkt dat Vincentius selectief en behoedzaam citeert. Regelmatig wijzigt hij de volgorde van zinnen. Zo geeft hij een enigszins eigen kleur aan zijn bloemlezing. Opvallender zijn enkele kleine wijzigingen of weglatingen, die betrekking hebben op de leer van de verkiezing en volkomen genade (hét dogma dat men destijds onmiddellijk in verband bracht met de kerkvader Augustinus en zijn discussie met Pelagius). Vincentius schrijft enerzijds lovend over Augustinus, hoewel hij hem niet blindelings citeert. Hij selecteert zorgvuldig en blijft dicht bij zijn gekozen onderwerpen, namelijk triniteit en christologie. Op deze manier vermijdt Vincentius de destijds heikele punten betreffende Augustinus’ genade- en verkiezingsleer. De Uittreksels zijn een kleine en overzichtelijke drie-eenheidsdogmatiek, waarmee Vincentius de gewone kerkmens een handreiking doet om zich te wapenen tegen ketterijen.
Vincentius de theoloog
Nog altijd is Vincentius’ verhouding tot Augustinus een discussiepunt. Eeuwenlang heeft men hem bestempeld met alle kwalificaties tussen pro- en contra-augustijn. In zijn geschriften toont Vincentius zich een deskundig theoloog op het gebied van triniteit en christologie. Discussies over andere dogma’s, zoals o.a. de predestinatie, vermijdt hij. Het is dus moeilijk om Vincentius’ houding betreffende Augustinus’ predestinatieleer te beoordelen, vanwege gebrek aan informatie. Hij verzwijgt het onderwerp immers.
Lérins staat wel algemeen bekend als een anti-augustijns klooster. Het is goed om dit beeld te nuanceren aan de hand van een chronologisch overzicht. Lérins kenmerkt zich in de vroege tijd vooral door strenge ascese, eenzaamheid en contemplatie. De geestelijke ligging van de monniken op Lérins kan men (gedeeltelijk) gewaar worden door wat we lezen in hun geschriften over de drie-eenheid en de genade. Wat betreft het dogma van de triniteit wapenen zij zich tegen Nestorius c.s. met behulp van Augustinus. De discussie over het predestinatiedogma is vanuit het klooster te Hadrumetum overgewaaid naar Lérins. Augustinus’ werk Over de genade en de vrije wil (De gratia et libero arbitrio) riep namelijk vragen op in Hadrumetum en er ontstond een schriftelijke discussie; Augustinus reageerde vervolgens met zijn geschrift Over het bederf en de genade (De correptione et gratia). Dat ook Zuid-Gallië betrokken raakte bij deze genadegedachtewisseling weten we door geschriften van Johannes Cassianus (de Gesprekken). De discussie die in Hadrumetum ontstaan is, wordt door hem overgenomen in Gallië. Rond 429 is Cassianus een sleutelfiguur in de dialoog met Augustinus. Een nieuwe periode breekt aan met Faustus van Riez’ opkomst rond 460. Deze Faustus verbleef weliswaar vanaf 433 op Lérins en publiceerde in 462 zijn Over de genade van God; hij bestrijdt hierin Augustinus’ dogma van de volkomen genade. Faustus was toen al enkele jaren bisschop van Riez. Vincentius heeft de verschijning van dit werk niet meer meegemaakt. Vanwege Faustus’ felle pogingen om de leer van volkomen genade te ondermijnen, noemde men hem (en tegelijk ook zijn bakermat Lérins) ‘semi-pelagiaans’. Dit gebeurde echter pas twaalf eeuwen later door Gerard Vossius, in zijn Historiae de controversiis quas Pelagius eiusque reliquiae moverunt libri septem (1618). De monniken op Lérins hadden echter niet iets ‘half’ met Pelagius, ze waren geen 'semi-pelagianen', maar anti-pelagianen. Vincentius zelf schaart Pelagius’ ketterijen onder de profanae nouitates, oftewel ‘profane nieuwigheden’ (zie Geheugensteun 24.8).
Het is dus te eenzijdig om Lérins als geheel een anti-augustijns klooster te noemen als een ex-Lerijn een anti-augustijns geschrift publiceert. Omdat Vincentius het predestinatiedogma zorgvuldig vermijdt, weten we weinig over de heersende mening van de Lerijnen gedurende de decennia dat Vincentius daar verbleef. Vincentius presenteert zichzelf als een schrijver die kritisch met zijn bronnen omgaat, verder is hij een onderwijzer in triniteit en christologie die het belang van vrede en eenheid ziet, bovendien is hij gematigd en zwijgzaam op het predestinatiepunt waar veel discussie over is. Op deze manier heeft de schrijver Vincentius ook bijgedragen aan de belangrijke onderwijzende functie die het klooster op Lérins vervulde. En hoewel dit Lérins bekend staat om anti-augustijnse gevoelens, uit Vincentius’ beide geschriften is dat moeilijk te bewijzen, hoewel zichtbaar is dat hij deze kerkvader kritisch gelezen heeft.
Vincentius heeft als Lerijns theoloog een boodschap voor het kerkvolk. Hij is een deskundige op het gebied van triniteit en christologie. De kennis van deze dogma’s wendt hij aan ten bate van de eenheid in de kerk, door zijn instructieve geschriften. Vincentius laat zich dus in zijn geschriften ook zien als een begaafd theoloog die grif (maar subtiel) gebruik maakt van de retorica en met zorg bezet is over de eenheid in de kerk.
(door Corrie Hoogerland)
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Corrie Hoogerland.